History

Since more than forty years, LOVA connects people that care about feminist anthropology and ethnographic gender studies. LOVA was founded in 1979 in the Netherlands, during the second wave of feminism. As Landelijk Overleg Vrouwenstudies in de Antropologie, LOVA started as a community of engaged women anthropologists, both students and lecturers. 

In the 1970s, there was not much space for women scholars and gender studies within Dutch universities. Students and scholars in anthropology created that space in local platforms and joined forces in the national LOVA Network to share experiences, knowledge, and networks.  

Over the years, LOVA’sfocus on women in anthropology and anthropology of women transformed into ethnographic gender studies and feminist anthropology. LOVA Network has been organizing many Study Days in which students and scholars within and outside of universities crafted and disseminated knowledge together. What once was LOVA Newsletter became the peer-reviewed LOVA Journal. Since 2005 we award the biennial LOVA Marjan Rens Master’s Thesis Award to the best Master’s thesis in feminist anthropology in The Netherlands. In 2008 the first triennial LOVA International Conference was organized and in 2012 the first annual International Summer/Winter School. In 2016 we initiated the biennial LOVA Photo Competition (now Multimodal Competition). Our network gradually expanded outside of the Netherlands and Europe and our activities increasingly take place online.

For a more elaborate account of LOVA and its history within Dutch Feminism, read Gerdien Steenbeek’s article (LINK) in Dutch. It was published in October 2006 in Surinaams Dagblad De Ware Tijd, Genderoptiek, volume 3).

The following text (only in Dutch) is a historic account of the rise of feminist anthropology in the Netherlands written by Gerdien Steenbeek, assistent professor of anthropology at Utrecht University and LOVA chair 2003-2010. (The text was published in October 2006 in Surinaams Dagblad De Ware Tijd, Genderoptiek, volume 3).

De maatschappelijke strijd van vrouwen in de jaren zestig en zeventig van de vorige eeuw drong langzaam de witte, mannelijke torens van de Nederlandse universiteit binnen. Aandacht voor vrouwen in het studieveld van culturele antropologie werd bevochten door groepen studentes en enkele docentes die in elke universiteitsstad actief waren. Gewapend met de eerste feministisch antropologische studies – in het bijzonder uit de VS en Engeland – dronken we gulzig uit die werken waarin ervaringen en visies van vrouwen centraal stonden. We deden dat buiten het curriculum om: in de opleidingen zelf was daar nog geen plaats voor. Pogingen om daar verandering in te brengen, riepen weerstand op. De gevestigde academische orde had weinig oog voor wat zij beschouwden als een modeverschijnsel dat vanzelf wel zou overwaaien. Studenten waren voor hen bovendien nauwelijks serieuze gesprekspartners. Toch konden antropologen en andere sociale wetenschappers niet de ogen sluiten voor de stroom aan publicaties die vanaf het midden van de jaren 70 verscheen. Niet in de laatste plaats omdat deze de antropologie en de sociale wetenschappen in het algemeen uit haar impasse haalden en nieuw leven in bliezen. De studentengroepen verzamelden dit materiaal en schreven ook zelf enkele publicaties. Afgezien van deze academische aanval van buitenaf en door de studentengroepen van binnenuit, werden ook nieuwe mogelijkheden gecreëerd door initiatieven vanuit politiek niveau. Na 1975, het Internationale Jaar van de Vrouw, maakte de toenmalige minister van Ontwikkelingssamenwerking, Jan Pronk, een speciale afdeling vrouwenstudies mogelijk op de universiteit Leiden. Op de andere universiteiten belaadden studenten de zittende staf met nota’s en voorstellen om vrouwenstudies of feministische antropologie in het curriculum op te nemen en deskundige staf aan te stellen. Binnen het reguliere programma bestookten zij hun docenten met vragen en kritieken op de eenzijdige, gekleurde blik van antropologie/sociale wetenschappen, die niet langer met cynisme beantwoord konden worden.

Allianties en weerstand

Sinds 1978 bundelden de verschillende studentengroepen en enkele docentes hun krachten in het Landelijk Overleg Vrouwen en Antropologie (Lova). Meermalen per jaar organiseerden we studiedagen waarin theoretische en methodologische vraagstukken werden besproken. Steeds vaker ook wijdden we onze afstudeerscripties aan theoretische ontwikkelingen in feministische antropologie en verzamelden we zelf empirische gegevens daartoe. Dat werd mogelijk gemaakt doordat enkele stafleden sympathie toonden voor de beweging en het vakgebied. Naarmate steeds meer studenten cursussen en supervisie wilden op dit nieuwe vakgebied, werd de roep om professionele staf urgenter. Schoorvoetend maakte de ene na de andere universiteit een opening in haar curriculum. In Utrecht tolereerde men een aantal cursussen Vrouwen en Antropologie die door student-assistenten gegeven werden en waar massaal op werd ingeschreven. Later werden er junior onderzoekers aangesteld die cursussen feministische antropologie aanboden. Daarmee konden delen van de vrouwenstudentengroepen van binnenuit druk uitoefenen op de ontwikkeling van het curriculum.

Weerstand ging vergezeld van gebrek aan financiële middelen. De eerste tien jaren werden we vrijwel allen op tijdelijke basis aangesteld en trokken we als nomaden academici van universiteit naar universiteit. De weerstand of in elk geval het wantrouwen dat dan nog altijd aanwezig is, laat zich illustreren met een ontmoeting op mijn eerste dag op één van die universiteiten. Een collega begroet mij met de volgende woorden: “Ben jij die feminist die we moesten aanstellen? Goh, je bent niet eens lelijk en kijk: je draagt ook een bh!”.

Van vrouwenstudies tot genderstudies

Vanaf het begin hebben we allen een tweesporenbeleid gevoerd. Aan de ene kant ijverden we ons voor de ontwikkeling van feministische antropologie als een eigen vakgebied. Aan de andere kant zetten we ons in voor de integratie van een genderperspectief in antropologische theorieën en in de opleiding. De aparte cursussen kwamen eerder en gemakkelijker van de grond. Vooral omdat ze geen inbreuk betekenden voor het reguliere programma, maar ook omdat ze tegen relatief lage kosten, sommigen van ons gaven de cursussen in onze eigen tijd, gegeven konden worden. De integratie van een feministische antropologisch perspectief liet langer op zich wachten. Dat dit uiteindelijk – tot op zekere hoogte – is geslaagd, is te danken aan verschillende factoren. In de eerste plaats ontwikkelde vrouwenstudies zich tot genderstudies. De onderdrukking van vrouwen als credo maakte plaats voor een studieveld naar de culturele en sociale betekenis van gender. De feministische politieke visie kon, zo men wilde, achterwege gelaten worden, hetgeen de weerstand die vrouwenstudies bij de door mannen gedomineerde academische orde opriep, kon doen wegnemen. In de tweede plaats is integratie van gender in het curriculum te danken aan de inspanningen van de nieuwe docentes genderstudies, voormalige leden van studentgroepen, die als een vliegende keep van de ene cursus naar de andere vlogen om er een college te geven; die gevraagd én ongevraagd collegae literatuur aanraadden of anderszins adviezen gaven dan wel pressie uitoefenden om het curriculum te vernieuwen conform de vernieuwingen die het vakgebied had doorgemaakt. In de derde plaats werd integratie mogelijk gemaakt doordat de opleiding antropologie hoofdzakelijk gebruik maakte van literatuur uit de Engelstalige wereld, waar genderstudies betrekkelijk snel een geaccepteerd onderdeel werd van antropologische theorievorming. Tekstboeken die in de opleidingen worden gebruikt, geven aandacht aan gender. Vandaag de dag is gender één van de kernbegrippen van de antropologie en bracht feministische antropologie een revolutionaire ommekeer in de antropologie teweeg.

Positieve resultaten

Terugkijkend naar de vooruitgang die feministische antropologie geboekt heeft in onderzoek en onderwijs, stemt aan de ene kant tot tevredenheid. Meer dan veertig antropologen promoveerden op een thema dat gerelateerd is aan interculturele genderstudies. Inmiddels heeft elke antropologie opleiding minstens één specifieke cursus waar gender centraal staat. Nog altijd kunnen die cursussen rekenen op grote belangstelling van studenten. Daarnaast besteden de meeste andere cursussen aandacht aan gender. Hoewel dat soms een kwestie is van een hoofdstuk in de literatuur, of een uurtje college, is de tijd waarin sprake was van absolute ontkenning en negeren voorbij. Het is ook geaccepteerd wanneer studenten een essay of een onderzoek willen wijden aan genderstudies. De studentengroepen annex pressiegroepen zijn bij alle opleidingen verdwenen. Wel is de landelijke vereniging Lova nog altijd actief. Niet alleen vormt zij een intellectueel forum voor inhoudelijke discussies, studiedagen en publicaties, ook fungeert ze nog altijd als platvorm om gender op institutioneel niveau te bewaken. Beide zaken zijn tot op de dag van vandaag noodzakelijk

Aandacht voor gender, een dubbele taak voor genderspecialisten

Aandacht voor gender is geen vanzelfsprekendheid. Een universiteit in Nederland is een hiërarchisch instituut dat nog altijd gedomineerd wordt door hoofdzakelijk mannen die meestal in het geheel niet op de hoogte zijn van wat er zich afspeelt op het gebied van genderstudies. In hun onwetendheid zien zij genderstudies ten onrechte als studies door en naar vrouwen. De piramide structuur en de “ons-kent-ons-netwerken” bemoeilijken de institutionele verankering van genderspecialisten aan de top. Daarnaast levert ook de aard van integratie van gender tot bijkomende problemen. De integratie van gender is op twee manieren ingevuld. Aan de ene kant kent Nederland specifieke gender centra, al dan niet onder de naam vrouwenstudies, waar interdisciplinair onderzoek en onderwijs wordt aangeboden. Het zijn, op één uitzondering na waar het feministische antropologie betreft, in deze centra waar genderspecialisten een hogere positie als hoogleraren en hoofddocenten bekleden. Aan de andere kant betekent integratie van gender in het curriculum dat genderspecialisten geïntegreerd zijn in andere specialisaties. Dit impliceert een dubbele taak, wanneer zij naast de theoretische inzichten die verbonden zijn met het specialisme, tevens een genderperspectief willen ontwikkelen. Een zelfde soort belasting ondervinden deze genderspecialisten in het onderwijs. Wanneer zij in cursussen met uiteenlopende thema’s een genderperspectief willen inbrengen, veronderstelt dit óók kennis en inzicht van die verschillende thema’s. Bij de supervisie van studenten bij hun afstudeeronderzoek met de meest uiteenlopende onderwerpen doet zich een zelfde soort probleem voor. Wanneer iemand iets met gender wil doen, lijkt de genderspecialist daarvoor de oplossing te kunnen bieden, ongeacht het thema van onderzoek. Andersom is het voor studenten met de beperkte voorkennis die zij hebben een buitengewone opgave om een acceptabel niveau te bereiken om hun thema vanuit een genderperspectief verder te ontwikkelen.

Integratie gender in het onderwijs

Specifieke cursussen in het curriculum die dat genderperspectief centraal stellen zijn een noodzakelijke maar onvoldoende voorwaarde om studenten conceptuele en analytische handvaten aan te bieden die zij kunnen gebruiken in hun interessegebied. Het is daarbij van belang dat studenten actief betrokken worden in de ontwikkeling van hun eigen kennis, door opdrachten te formuleren waarin zij hun ervaringswereld, inclusief de reguliere cursussen binnen hun opleiding, verbinden met die handvaten. Dergelijk activerend onderwijs bevordert academische vorming. Daarnaast dient integratie van gender in het regulier onderwijs geen zaak te zijn van genderspecialisten alleen. Zij zullen weliswaar een belangrijke motor zijn, die het beste draait wanneer zij daartoe de financiële middelen hebben, in een team kunnen opereren en zich gesteund weten door het institutioneel raamwerk waar zij het beste ook zelf in participeren. De thematisch georiënteerde deskundigen zullen eveneens hun steentje dienen bij te dragen door genderaspecten binnen de context van hun specialismen te exploreren. Sociale wetenschappers nemen hier slechts de consequentie van de wetenschap serieus dat gender een ordeningsprincipe is van elke maatschappij. Studies die dit negeren, zijn methodologisch aanvechtbaar. Daarnaast staat elke gender unit voor de uitdaging om gender te exploreren in samenhang met andere ordeningsprincipes. Niet alleen noties van mannelijkheid en vrouwelijkheid structureren het denken en leven in alle samenlevingen, ook etniciteit, leeftijd, klasse ordenen het maatschappelijk leven. Een gender unit is daarmee geen vrouwenzaak, maar een uitdaging voor elke zich respecterende universiteit in de 21e eeuw.