Honorary Members

LOVA has appointed several Dutch feminist anthropologists as honorary members because of their outstanding contributions to the development of feminist anthropology in the Netherlands and beyond and/or the development of LOVA as an association:

Cora Vreede–de Stuers (1909-2002)
Joke Schrijvers
José van Santen
Willy Jansen
Marion den Uyl

You can read below why! (sorry, only in Dutch).


Cora Vreede–de Stuers (1909-2002): eerste erelid van Lova

Door Joke Schrijvers
Gepubliceerd in Lova Tijdschrift voor Feministische Antropologie 2010, nr. 1.

Cora Vreede-de Stuers krijgt de Lova-speld van Joke Schrijvers. Foto: Han Vermeulen, 1998

Met haar intense belangstelling voor het leven van vrouwen was Cora Vreede-de Stuers een feministisch antropologe avant la lettre, een ´voormoeder´ voor geestverwanten uit latere generaties. Cora studeerde kunstgeschiedenis, etnologie en klassiek Maleis in Parijs. Met haar man Frans Vreede, linguist en cultuurgeleerde, woonde zij in Cairo, Brits-India en Nederlands-Indië. Na de oorlog, waarin zij door de Japanners werden geïnterneerd, bleven ze in Indonesië werken. Cora werd als eerste vrouw conservator aan de bibliotheek van het Bataviaas Genootschap van Kunsten en Wetenschappen; later hoofdbibliothecaris van het museum en de Universitas Indonesia. Haar contacten met vooraanstaande vrouwen uit de Indonesische vrouwenbeweging leidden tot haar promotieonderzoek naar de Indonesische vrouwenstrijd (L´ Emancipation de la Femme Indonesienne Paris; La Haye: Mouton & Co 1959). In 1957 promoveerde ze summa cum laude in Parijs.

In 1959 haalde Wim Wertheim, die haar in Indonesie had leren kennen, naar de Universiteit van Amsterdam, waar ze tot haar pensioen bleef werken. In die periode deed zij o.a. onderzoek naar moslimvrouwen in Noord-India (Pardah: A Study of Muslim Women’s Life in Northern India Assen: Van Gorcum 1968) en naar meisjesstudenten in Jaipur (Girl Students in Jaipur: A Study in Attitudes towards Family Life, Marriage and Career Assen: Van Gorcum 1970). Ook werkte zij nog enkele maanden aan de universiteit van Koeweit. Na haar pensionering volgde in opdracht van het ministerie van CRM een onderzoek naar migrantenvrouwen en -kinderen. In totaal heeft Cora 13 boeken en 97 artikelen gepubliceerd – het laatste in 1996, zes jaar voor haar dood. Ze werd 93 jaar.

Het zou onzinnig zijn om het belang van Cora’s werk af te meten aan de hoeveelheid publicaties – zij zelf zou dat onmiddellijk van de hand hebben gewezen. Kwaliteit en een kwalitatieve benadering, daar ging het om. Cora was uiterst kritisch, hechtte grote waarde aan gedegen empirisch onderzoek en had een enorme empathie. Toen zij in de laatste jaren van haar leven in haar verzorgingsflat in Baarn thuiszorg kreeg had zij altijd aardige verhalen over de vele meisjes en vrouwen die haar kwamen helpen en haar hun problemen toevertrouwden. Nooit klaagde ze over de thuiszorg! Wel over de ‘nette’ mensen in haar flat, die ‘alleen praatten over geld en klaagden over het eten.’ Als ik Cora in een paar woorden typeer is dat met: eigenzinnig, onafhankelijk, kritisch, authentiek, bescheiden, keurig en tegelijk hoogst onconventioneel, nuchter maar met passie – en altijd loyaal met vrouwen. Vooral dit laatste is wetenschappelijk en politiek gezien natuurlijk cruciaal.

Vanaf de oprichting van Lova, in 1979, was Cora daarin actief, hoewel ze toen formeel al met pensioen was. Zij bezocht de eerste jaren alle bijeenkomsten. Zo herinner ik me een Lova-dag in het vrouwenhuis in Leiden, waar Cora participeerde in een van de werkgroepen over onderzoeksmethodologie. Cora was al 89 op 29 november 1998, toen zij erelid werd van Lova (op het NSAV-congres ‘Eigenheid en Samenwerking’ – 100 jaar antropologie in Nederland). Ik mocht haar bij die gelegenheid toespreken en de broche opspelden, en had er rekening mee gehouden dat Cora mij waarschijnlijk bij de eerste zin al zou gaan corrigeren. Dat gebeurde inderdaad, waarna ik mijn toespraak omzette in een dialoog, waarin Cora in al haar eigenheid en eigenzinnigheid naar voren kon komen. Ze heeft ervan genoten, en het publiek ook. Voor mij was het een van de leukste ´toespraken´ die ik ooit heb mogen houden. Ik heb haar toen verteld dat zij erelid van Lova werd niet vanwege haar hoge leeftijd, maar omdat ze als eerste antropologe in Nederland het leven van vrouwen in haar onderzoek centraal had gesteld. Dit met als doel hun zelf gekozen emancipatie te ondersteunen. Uitgangspunt in haar onderzoek en interpretaties was altijd dat wat de vrouwen zélf bezighield. Cora probeerde met grote empathie hun gedachtegoed en de vaak stille strijd te vertalen naar al diegenen die geen notie hadden van wat er in die vrouwenlevens en vrouwenwerelden omging. Cora heeft hun problemen dichterbij gebracht en invoelbaar gemaakt, met een combinatie van gedrevenheid en wetenschappelijke striktheid.

Zij was haar tijd dus vooruit; ze was een echte pionier. Ook met het inzicht dat de verhoudingen tussen mannen en vrouwen nauw samenhangen met andere machtsverhoudingen en veranderingsprocessen, met klassenverhoudingen en etniciteit, leeftijdsdifferentiatie, religie en nationalisme. We zijn Cora, ons eerste erelid, veel dank verschuldigd, met haar levendige, kritische, bijdetijdse geest. En met haar wezenlijke belangstelling voor vrouwen in de wereld als geheel en voor de antropologie, het vak waarvan ze tot het laatst toe zielsveel hield.

Zie ook Joke Schrijvers, ´Ze vinden mij maar een gek mens´. LOVA-erelidmaatschap voor Cora Vreede-de Stuers, feministisch antropologe avant la lettre in FACTA, Sociaal-wetenschappelijk Magazine, jaargang 7, nr. 3, pp: 4-9.


Een speldenprik: Lova erelid Joke Schrijvers

Door Karin Willemse (1)
Gepubliceerd in Lova Tijdchrift voor Feministische Antropologie, 2010, nummer 1. Gendered Fields 1993

Een ‘speldenprik’ schrijven over het belang van Joke Schrijvers voor LOVA, in 800 woorden. Het klinkt gemakkelijker dan het lijkt. Joke is in zoveel opzichte van belang (geweest), niet alleen voor LOVA, maar voor de feministische antropologie in Nederland en zelfs daarbuiten: wat daaruit te kiezen? Mijn blik valt op de foto die de voorkant van de geredigeerde bundel ‘Gendered fields’ siert. Een jonge Joke, die als ‘antropologe aan het werk’ op haar hurken knielt naast een Sri Lankaanse vrouw; verderop in het boek heeft de foto als onderschrift ‘(2). De foto van Joke is genomen door Peter Kloos (3) gedurende een van hun veldwerk-periodes in Sri Lanka (vanaf 1977); een onderzoeksgebied dat voor een groot deel haar feministische werk heeft geïnspireerd. Een andere tijd, het lijkt zo lang geleden; maar het artikel van haar hand dat in de betreffende bundel is opgenomen, ‘Motherhood experienced and conceptualized’ is nog zo actueel: ik schrijf het mijn studenten (niet-westerse geschiedenis) tot op de dag van vandaag voor. Het bevat al die aspecten die Joke Schrijvers tot voortrekker, voorbeeld, of zo je wilt, voormoeder (4), van de Nederlandse feministische antropologie in het algemeen en van LOVA in het bijzonder maakt. Zoals een collega-antropologe uit India en een goede vriendin van Joke mij eens toevertrouwde: ‘Joke is the only person I know who is a genuine feminist, for she thinks and acts like a feminist in her research as well in her personal life, while I am constantly struggling … and failing.’ Wat mij in Joke het meeste trof, en treft, is de aandacht, betrokkenheid, warmte en het respect waarmee zij iedereen en elk (onderzoeks-)onderwerp tegemoet treedt. Haar poging om zoveel mogelijk egalitaire relaties te onderhouden strekt zich uit tot ver over de grenzen van haar onderzoeksgebied en betreft eenieder die zij ontmoet. Maar dat is niet het enige waarmee Joke haar erelidmaatschap heeft verdiend.

Om met LOVA te beginnen. Boud gesteld zou er geen LOVA meer zijn als Joke Schrijvers zich niet beschikbaar had gesteld als voorzitter van een ‘doorgestarte’ in 1995. Ik herinner mij goed dat Anna Aalten, destijds de penningmeester van LOVA, Tine Davids en mij liet weten dat het animo voor LOVA sterk was afgenomen. Nijmegen had in de jaren 1990 een zeer actieve studentenvereniging, Tchambouli, met wie wij vervolgens een studiedag in Nijmegen organiseerden rondom de vraag of, en zo ja hoe het nu verder moest met LOVA. Die studiedag bracht als resultaat de steun van feministisch antropologische professoren, docenten, onderzoekers en studenten voor het voortzetten van LOVA: Joke Schrijvers nam het voorzitterschap op zich. LOVA werd geherstructureerd, geformaliseerd en ‘geëgaliseerd’ in een platte organisatie met verschillende commissies (voor de studiedag, de nieuwsbrief – pr, later tijdschrift, website, etc.). En het werkt: we vieren nu inmiddels het 30-jarige bestaan van LOVA!

Zich inzetten voor de goede zaak bracht altijd het strijdvaardige in Joke naar boven: voor VENA, voor de vrouwenboerderij in Sri Lanka, voor InDra, en dus ook voor LOVA (5). Ze zette een stevige structuur neer, met een cultuur van respect, humor en gedrevenheid. Het was dan ook niet alleen een warm bad, maar ook een gespreid bed toen ik in 1999 Joke opvolgde als voorzitter van LOVA. De plek die Joke Schrijvers inneemt in de genealogie van LOVA-ereleden, van LOVA ‘speldendraagsters’, is niet alleen het gevolg van haar inzet voor LOVA als institutie. Integendeel, het is met name een eerbetoon voor de inspirerende en creatieve manier waarop zij de feministische antropologie in Nederland mede heeft vormgegeven en uitgedragen, en aldus LOVA als netwerk van feministisch antropologen heeft bezield. Joke Schrijvers heeft op alle fronten van feministisch antropologisch onderzoek invloed gehad – zo zijn, naast moederschap, concepten als viricentrisme, autonomie, en participatorisch/ transformatief onderzoek door haar geïntroduceerd dan wel verder uitgewerkt. Haar inzichten dat epistemologische, methodologische en theoretische aspecten van onderzoek samenhangen en tegelijkertijd politieke standpunten inhouden, vormden voor mij, en vele anderen een eye-opener (6). Een belangrijk aspect was de deconstructie van binaire opposities waarbij zij onvermoeibaar de politieke dimensie van het hanteren van dergelijke dichotome categorieën bleef aanwijzen. Het problematiseren van zowel de dichotomie tussen ‘het persoonlijke’ en ‘het professionele’, ‘het academische’ en ‘het politieke’, als die tussen ‘ego’ en ‘alter’, tussen antropoloog en degene die in haar of zijn onderzoek wordt betrokken en de machtsrelaties die met deze binaire opposities samenhangen, zijn daarbij haar meest moedige en vernieuwende bijdragen (7). Het vereiste dat zij zich kwetsbaar opstelde omdat haar inzicht dat echt dialectisch en reflectief (8) onderzoek een andere manier van representatie veronderstelde waarbij de ‘anthropological gaze’ ook op de onderzoeker zelf gericht werd. Daarbij dienden niet alleen de interactie tussen onderzoeker, de betrokkenen en de wijdere context onderdeel van analyse te vormen: het vereiste ook een politieke stellingname ten aanzien van de machtsrelatie die vaak verpakt zit in het beeld dat onderzoekers over ‘de ander’
construeren (9).

In het bovengenoemde artikel ‘Motherhood’ komen al deze aspecten in een notendop aan de orde. Hierin laat Joke Schrijvers op overtuigende manier zien hoe de meest intieme keuze, ‘wel of geen kind’, samenhangt met haar ervaringen met het moederschap in de uiteenlopende socio-culturele, economische en politieke contexten van Nederland en in Sri Lanka. Op zelfreflectieve wijze analyseert ze hoe haar theoretische inzichten over ‘het’ moederschap (de potentieel onderdrukkende en machtverlenende kanten) haar persoonlijke keuzes ten aanzien van haar eigen moederschap beïnvloedden en vice versa. Tegelijkertijd wijst ze erop dat de zoektocht naar het representeren van onderzoek als een dialectisch kennisproces met ruimte voor pluraliteit – meerstemmigheid – het dialogische karakter van intersubjectiviteit, en reflectiviteit niet slechts een kwestie van stijl is. Het gaat er uiteindelijk om de macht tot definiëren – defining power – te delen met betrokkenen en de blik van onderop voorrang te geven in een poging om kennis in dienst te stellen van verandering. Een deconstructie van de dichotomie tussen theorie en praktijk die ruim 15 jaar later nog steeds van kracht is. Reden te meer waarom Joke Schrijvers erelid van LOVA is.
Nog een laatste opmerking geldt dan toch de stijl die wellicht niet het uitgangspunt van alternatieve vormen van representatie zou moeten zijn, maar waar Joke wel gevoel voor had. Ik denk dat andere PhD studenten van Joke mijn ervaring delen, dat het soms schrikken was om een hoofdstuk terug te krijgen dat vol met opmerkingen stond over inhoud en over taalgebruik. De tekst won aan helderheid en duidelijkheid en ik ben Joke nog zeer dankbaar voor de nauwgezetheid die zij daarvoor aan de dag legde. Joke Schrijvers’ eigen stukken zijn dan ook goed gestructureerde en helder geformuleerde betogen, waardoor menig lezer de indruk had dat wat ze analyseerde ‘gemakkelijke kost’ was, terwijl vaak juist het tegendeel het geval was. Joke had, en heeft, soms twijfels over de effectiviteit van zowel haar ‘tegendraadse’ houding als bij de mogelijkheid van het academisch discourse om de complexiteit van een onderzochte realiteit weer te geven. Ze had vaak het idee dat een literaire tekst, zoals een gedicht, een overtuigender en verhelderender beeld van de realiteit zou opleveren dan een academische tekst (10) Het is wellicht niet verwonderlijk dat Joke sinds haar emeritaat zich gewijd heeft aan de poëzie (11) en met dezelfde inzet en bevlogenheid die zo kenmerkend was voor haar werk als feministisch antropologe.
Wat haar positie in de marge betreft, schreef ik haar in een email (12): ‘Tja, de marges, soms is dat de enige positie van waaruit je kritisch kunt blijven en verandering, die net uit het zicht ligt, kunt nastreven. En dan sta je midden in die beweging, in de golven die je met je steentjes van kritische beschouwingen en alternatieve visies, concepten, methoden produceert (13). Dat het een ongemakkelijke positie was, kan ik me voorstellen. Het gevoel aan te sluiten omdat het gemakkelijker is, is echter een illusie, zo kan ik dan weer getuigen. Want niets is zo saai en dodelijk als de middenmoot te moeten aanhouden, het aanvaarde. Dan maar rebels en tegendraads, alles in beweging… Je leest het, je blijft voor mij een bron van inspiratie. En een lekker warm, tegendraads, kritisch, soms dwaas mens, met humor, zelfspot en mededogen, aanstekelijk enthousiast in wat je doet.’ Een waar LOVA erelid dus.

Noten
1. Ik dank Joke Schrijvers en Tine Davids voor het delen van hun herinneringen en inzichten die ik verwerkt heb in deze tekst.
2. ‘Motherhood experienced and conceptualised’, in: Diane Bell, Pat Caplan and Wazir Jahan Karim (eds.) Gendered fields. Women, men and ethnography, (Routledge: London, 1993), pp. 145.
3. Peter Kloos, kritisch en feministisch antropoloog, deed net als Joke Schrijvers in 1977/78 antropologisch onderzoek in Sri Lanka, waar zij zich tijdelijk vestigden met Joke’s twee zoons, Maurik en Tijmen.
4. Ontleend aan de titel van de bijdrage over feministische antropologie geschreven door Mary Boesveld, Teresa Fogelberg en Mies Grijns voor het Tijdschrift ‘Intermediair’ over grondleggers van de antropologieën dat in 1982 verscheen onder dezelfde titel, `Van voormoeders tot vrouwen van morgen. De feministische antropologie nader beschouwd.’ In: Geert Banck & Barry van Heijningen (eds.), Beroep: Antropoloog. Vreemde volken, visies en vooroordelen, pp. 213-225. Amsterdam/Brussel: Intermediair.
5. De werkgroep VENO, vrouwen en ontwikkeling, opgericht in 1976-77 werd in 1986 VENA, vrouwen en autonomie (Rijksuniversiteit Leiden). De oprichting was het gevolg van een opdracht van DGIS om, na een preadvies voor de vrouwenconferentie in Mexico van 1975, een groot onderzoeksproject over vrouwen en ontwikkeling op te zetten.
6. In 1989 werd Joke eerst directeur van toen nog het instituut InDRA (Institute for Development Research Amsterdam, UvA), later als professor Development Studies head of departement en weer later van het ‘research institute AGIDS-InDRA
7. In mijn geval letterlijk, tijdens een cursus aan de Universiteit van Leiden georganiseerd door Peter Kloos over kritische wetenschapsbeoefening in 1982-83.
‘8. Motherhood experienced and conceptualised’, in: Diane Bell, Pat Caplan and Wazir Jahan Karim (eds.) Gendered fields. Women, men and ethnography, (Routledge: London, 1993), pp. 143-4 & 156.
9. Aangezien het een term betreft die refereert aan een alternatieve wijze van het uitvoeren, analyseren en representeren van antropologisch onderzoek, wordt de term ook wel in de Engelse vorm, als ‘(zelf-) reflexief’, gespeld.
ibid.
10. ‘I have often felt a literary text, such as a poem, to be a more convincing and illuminating image of reality than an academic text!’ ‘Motherhood’, 1993, pp.156
11. Joke Schrijvers heeft eens de dichotomie tussen een wetenschappelijke tekst en poëzie trachten te deconstruerendoor een bijdrage aan het Liber Amicorum voor Ton Lemaire als gedicht in te leveren, wat door de redactie werd geweigerd. In een email ter bevestiging van deze gebeurtenis schrijft Joke: ‘Ik heb toen, heel rebelsig, een nieuwe bijdrage in tekstvorm aangeleverd met de titel “Poezie als wetenschapskritiek”… Daarin schrijft ze Ton Lemaire een brief, ’d.d. 27 dec 1989,waarin ik rapporteer dat ik van plan was mijn bijdrage in de vorm van enkele gedichten te doen (“een bescheiden revolte tegen de dictatuur van de gangbare wetenschappelijke producten. Het zou een poetische kritiek zijn op de “wetenschappelijke” norm dat literaire verwoordingen van onze waarnemingen en gevoelens op een andere plank van de boekenkast dienen te worden ondergebracht. Jammer genoeg kon mijn plan niet doorgaan. // Dit liber amicorum moest een thematische bundel worden met een zakelijk karakter. De stijl mocht niet te persoonlijk zijn.”, p.35 in Raymond Corbey en Paul van der Grijp, rec. Natuur en Cultuur. Beschouwingen op het raakvlak van antropologie en filosofie, Baarn: Ambo 1990).”

12. Persoonlijke emailcommunicatie, 5 december 2009’.
D.d. 5-12-2009.
13. Hier refereer ik aan de bundel Making waves: Inspiring critical and feminist research. A tribute to Joke Schrijvers, Ellen Lammers (ed.), Aksant Academic Publishers, Amsterdam, 2002.


José van Santen – Founding Mother van Lova

Door Gerdien Steenbeek1

Tijdens de zonovergoten Lova studiedag van 4 juni 2004 in Leiden vierde Lova haar 25 jarig bestaan. José van Santen, de inspirerende ‘founding mother’ van Lova, kreeg deze dag onder luid applaus en instemming de erebroche opgespeld. In juni 1979 bracht zij alle vrouwengroepen antropologie bijeen en zette zij aan tot de oprichting van Lova.

Lokale vrouwengroepen
Elke opleiding antropologie in Nederland kent rond 1975 zogenaamde ‘vrouwengroepen antropologie’. Deze groepen bestaan uit studenten die het feministische elán uit die tijd vertaald willen zien in hun opleiding antropologie. In elke universiteitsstad die een antropologieopleiding kent, ondernemen deze vrouwengroepen pogingen om feministische antropologie in te voeren in het studieprogramma. Zij werken daarnaast hard aan de eigen scholing op het gebied van feministische antropologie. Strijd en educatie gaan hand in hand, maar zijn lokale aangelegenheden. Er is geen overzicht. Gebrek aan continuïteit, tegenwerking van de gevestigde academische orde, vallen lokale groepen ten deel.2 Soms verzandt dan een vrouwengroep, zoals in 1978 op de VU gebeurt.3In maart 1979 organiseert de studentenorganisatie van de Vrije Universiteit (FONO) een lustrum-week rondom het thema ‘de vrouw in niet westerse gebieden’. Er worden verschillende lezingen gegeven. Ook de studente culturele antropologie José van Santen geeft er een lezing over vrouwen en arbeidsverdeling in Noord-Tunesië.4De week wordt afgesloten met een forumdiscussie waar ook stafleden aanwezig zijn. Algemeen wordt erkend dat er bij antropologie op de VU meer aandacht moet komen voor vrouwenstudies. Dit leidt niet alleen tot de heroprichting van het vrouwenoverleg op de VU, maar ook tot de aanstelling van José van Santen tot student-assistente.5 José krijgt als taak een rapport over vrouwenstudies te schrijven en aanbevelingen te formuleren voor het opzetten van vrouwenstudies-onderwijs bij ca/nws op de VU.

Spin in het web

José pakt het grondig aan en besluit om bij haar onderzoek naar de stand van zaken van vrouwenstudies, ook de zusterfaculteiten in den lande te betrekken. José bezoekt de verschillende opleidingen antropologie en legt daarmee voor het eerst contact tussen de tot dan toe solitair opererende vrouwengroepen. Maar het web dat José door haar bezoeken spint, bestaat vooralsnog alleen in haar persoon. José neemt niet alleen kennis van de activiteiten en ervaringen van de verschillende vrouwengroepen, maar proeft ook de behoefte aan het delen daarvan en het belang om krachten te bundelen. Hierdoor rijst het plan om de vrouwengroepen met elkaar te verbinden en een landelijk overleg te organiseren. José bezoekt als laatste Leiden, waar Mary Boesveld zich vierkant achter dit plan schaart. Gezeten in haar tuin van haar huis in het Groningse Zandeweer schrijft José de vrouwengroepen een brief, gedateerd 18 juni 1979, waarin ze haar plan om een landelijk overleg op te richten uiteenzet.Een brief van José aan Maria Mies (ISS) d.d. 19 augustus 1979, getuigt van het idee om de vrouwengroepen te verenigen in een Landelijk Overleg en van de concrete stappen die daartoe reeds zijn ondernomen. José schrijft: ‘Tijdens de contacten met andere universiteiten is het plan gerezen om een regelmatig landelijk overleg te organiseren voor antropologen/niet westers sociologen die met vrouwenstudies bezig zijn of gaan. […] Dit plan heeft concrete vormen aangenomen, in die zin dat er een datum geprikt is, n.l. op vrijdag 12 oktober a.s. […] Mary Boesveld (Leiden), Wientje Meeuwesen (Nijmegen) en ik (VU, A’dam) zullen een aantal gedachten, voorstellen, ideeën e.d. die er leven mbt invulling, motivatie en het hoe en waarom en/of functioneren van een dergelijke werkgroep op papier zetten […].’ 6Op 3 september 1979 ontvangen alle vrouwengroepen CA/NWS een uitnodigingsbrief voor de eerste bijeenkomst van het Landelijk Overleg Vrouwen in de Antropologie/niet westerse sociologie.7 Deze brief begint met: `Bijgaand treft u het discussiestuk aan voor het komend Overleg, dat op 12 oktober a.s. gehouden zal worden in Utrecht.’

Het eerste Landelijk Overleg

In zaal 1801 van Heidelberglaan 2 te Utrecht komen op 12 oktober 1979 vijftien vrouwen bijeen.8 Allen studentes – van de universiteit Utrecht, Leiden, Nijmegen, Groningen en van de VU van Amsterdam – die daar de behoefte uiten aan een inhoudelijk platform voor het uitwisselen en opbouwen van kennis in vrouwenstudies en aan een strategisch platform om vrouwenstudies bij de opleidingen te integreren. Er wordt een datum voor een nieuwe bijeenkomst geprikt – 14 december in Leiden.

Van deze bijeenkomst op 14 december 1979 in Leiden is een verslag gemaakt door Joke van Reenen (VU), getiteld : ‘Verslag Feestelijke oprichting Landelijk Vrouwenoverleg Antropologie’. Aanwezig zijn 25 personen en afgevaardigden van vrouwengroepen uit Nijmegen, “veel vrouwen uit Leiden”, Amsterdam (VU), Amsterdam (GU), Wageningen, Utrecht en Groningen.9 Die dag wordt besloten dat het Landelijk Overleg “een blad” zal uitgeven, waarin “informatie wordt uitgewisseld”, een agenda met nieuws en activiteiten zal worden opgenomen, alsmede “diskussiestukken die betrekking hebben op het thema van de volgende bijeenkomst van het landelijk overleg. De kopij dient getikt te zijn op moedervellen”, zo meldt het verslag.

Tevens besluiten de bevlogen en enthousiaste aanwezigen dat het Landelijk Overleg drie maal per jaar bijeen zal komen, telkens in een andere universiteitsstad, georganiseerd door een vrouwengroep antropologie, die ook zorgt voor de uitgave van een nieuwsbrief die in de verslagen van die tijd nog “het blad” genoemd wordt. Over de naam Landelijke Nieuwsbrief Niet-Westerse Vrouwenstudies (LNNV) is men niet echt tevreden. Na twee (gestencilde) nummers in februari en in april 1980, verschijnt in augustus 1980 de eerste LOVA Nieuwsbrief.

Voorvechtster feministische antropologie

In hetzelfde jaar waarin Lova wordt opgericht, schrijft José als student-assistente het rapport ‘Vrouwenstudies in de Culturele Antropologie en Niet-Westerse Sociologie’.10 Ook de jaren erna heeft José notities, overzichtsartikelen en essays geschreven die de ontwikkeling van feministische antropologie in Nederland hebben ondersteund. José ontpopte zich (tegen wil en dank) daarbij als nomade die van de ene universiteit naar de andere trok en daar een spoor van constructieve, kritische en geëngageerde teksten achterliet. Sommige teksten dienden als onderwijsmateriaal voor cursussen in den lande (Basisartikel feministische antropologie, 1985), andere bleken voer voor heftige debatten (Antropologie, feminisme en ideologie, 1986) of kritisch reflexief te zijn (Het bestaansrecht van feministische antropologie, 1994).

Sinds 1988 werkt José bij de universiteit van Leiden en heeft zij zich ontwikkeld als expert op het gebied van fundamentalisme, mondialisering, jeugdculturen, gender, etnische en religieuze identiteit in West-Afrika. José is vele ervaringen als onderzoeker, docent, wetenschappelijk directeur en projectleider rijker. Maar nog altijd is de “founding mother” van Lova een bezielend, betrokken en inspirerend feministisch antropoloog!

Noten

1 Met dank aan Fenneke Reysoo en Ina Keuper die in hun archief en geheugen doken wanneer ik hen dat vroeg. Zij deden dat zowel in 2004 toen ik José mocht toespreken en de broche mocht opspelden, als nu bij het schrijven van deze tekst.

2 Zie: Steenbeek, Gerdien ‘Gender in het curriculum: een geschiedenis van een noodzakelijke strijd’ De Ware Tijd, Genderoptiek, jaargang 3, 2 oktober 2006. http://www.lovanetwerk.nl/geschiedenis/steenbeek_dwt_021006.htm

3 Ina Keuper, Berichten van het vrouwenoverleg. In: Masker, jrg.5, nr. 1, oktober 1980

4 Ibid. Andere lezingen werden gegeven door Joke Schrijvers – medewerkster van de Universiteit Leiden (over viricentrisme), Annemiek Hoogenboom (over vrouwen in bevrijdingsbewegingen), Bernard Venema – hoogleraar antropologie aan de VU (over positie van vrouwen bij de Wolof in Senegal).

5 Blijkbaar was een en ander met elkaar verbonden, want uit de notulen van het Vrouwenoverleg Antropologie van 12 oktober 1979 blijkt dat de vrouwengroep van de VU zich presenteert als ‘steungroep’ voor José van Santen. Het student-assistentschap van drie maanden, wordt in juni 1979 verlengd met acht maanden.

6 Op 13 september 1979 antwoordt Maria Mies dat ze het initiatief ondersteunt maar er zelf niet bij kan zijn.

7 De brief is ondertekend door Mary Boesveld, Wientje Meeuwesen en José van Santen.

8 De notulen van deze vergadering melden als aanwezig : Ineke Veenstra (Groningen), Wientje Meeuwesen, Alide Roerink, Anita Gerrits, Marian Geling, Nelleke van der Vleuten, Ans Hobbelink (Nijmegen), Marianne van de Merwe, Verona Goverman (Amsterdam, VU), Wieke van der Velden (Amsterdam VU en ISS), Mary Boesveld (Leiden), Nieny Ho, Marianne Hamstra, Inge Teunissen en Maria Poulisse (Utrecht).

9 Voorzitster van deze bijeenkomst is Mies Grijns, kandidaatsassistente vrouwenstudies in Leiden, waar Joke Schrijvers, Els Postel , Mary Boesveld, Go Mandersloot en Claudine Helleman in de werkgroep Vrouwen en Ontwikkeling – later Vrouwen en Autonomie (VENA) – bruggen bouwen tussen feministische antropologie en ontwikkelingsvraagstukken. José zal eind jaren tachtig hier de gelederen komen versterken.

10 Het rapport werd gedistribueerd in de eerste nieuwsbrief en werd besproken op 29 februari 1980 te Nijmegen tijdens de studiedag die het thema ‘vrouwenstudies’had.


Prof. Dr. Willy Jansen – erelid

Door Marina de Regt

Op vrijdagmiddag 8 juli 2011, op de laatste dag van de tweede internationale LOVA-conferentie, is Prof. Dr. Willy Jansen, directeur van het Gender Studies Centrum aan de Radboud Universiteit Nijmegen benoemd tot erelid van LOVA. Zij is hiermee het vierde erelid van onze vereniging. Haar voorgangsters zijn: Cora de Vreede-Stuers, Joke Schrijvers en José van Santen.

Willy Jansen is vanaf de oprichting in 1979 lid van LOVA en heeft de vereniging altijd een warm hart toe gedragen. Ze was betrokken bij de organisatie van LOVA-studiedagen in Nijmegen en gaf in 2010 nog een lezing op de studiedag ‘Gender in beweging: Mobiliteit, migratie en mondialisering’ georganiseerd door Tine Davids en Francien van Driel van het CIDIN. Het erelidmaatschap is haar echter vooral verleend vanwege de grote rol die zij heeft gespeeld, en nog steeds speelt, in de ontwikkeling van de feministische antropologie in Nederland.

Halverwege de jaren zeventig deed Willy Jansen al feministisch antropologisch onderzoek in Algerije. Haar doctoraalscriptie ‘Als gazellen in de woestijn: machtsverhoudingen tussen de sexen in een Algerijns dorp’ werd in 1981 door het Antropologisch-Sociologisch Centrum in Amsterdam gepubliceerd en was een van de eerste feministisch antropologische studies in Nederland. Haar dissertatie ‘Women without Men: Gender and Marginality in an Algerian Town’ (Brill 1987), is een standaardwerk op het gebied van genderstudies in Noord-Afrika. Sinds haar promotie in 1987 en haar aanstelling aan de Radboud Universiteit Nijmegen, toen nog de Katholieke Universiteit Nijmegen, heeft Willy Jansen continu nieuwe onderzoeksvelden betreden. Zij deed niet alleen studie naar gender en islam maar ook naar onderwijs aan meisjes en vrouwen in de Arabische wereld, christelijke vrouwen in het Midden-Oosten, opvattingen over sexualiteit binnen het christendom en de islam, en Maria-bedevaarten en pelgrimsoorden in en buiten Europa. In 1992 werd zij hoogleraar Vrouwenstudies in Nijmegen en sindsdien leidt zij het Instituut voor Gender Studies dat internationaal grote bekendheid geniet. Zij heeft in de afgelopen decennia heel veel studenten en promovendi begeleid, en sommigen van hen zijn zelf hoogleraar geworden. Haar invloed op de ontwikkeling van ons vak is onomstreden. Vorig jaar werd Willy Jansen gekozen tot lid van de Koninklijke Nederlandse Academie van Wetenschappen (KNAW). Zij is daarmee de eerste feministisch antropoloog die deel uitmaakt van dit prestigieuze gezelschap dat voor een groot deel uit mannelijke wetenschappers bestaat. We zijn er als vereniging trots op dat feministische antropologie door Willy Jansen in de academie wordt vertegenwoordigd, en hopen nog jaren van haar werkzaamheden op het gebied van feministische antropologie en haar betrokkenheid bij LOVA te kunnen genieten.


Marion den Uyl – erelid

Door Marina de Regt

Zolang ik bij LOVA betrokken ben, is Marion den Uyl er. Op iedere studiedag, bij iedere vergadering, bij borrels en conferenties; Marion is altijd van de partij. Op vrijdag 14 september 2012 nam Marion afscheid als universitair docent bij de Afdeling Sociale en Culturele Antropologie van de Vrije Universiteit. Haar bestuurstaak als secretaris van LOVA had zij voor de zomer al neergelegd. Marion’s pensioen was voor het LOVA-bestuur een uitstekende gelegenheid om Marion erelid te maken. Een erelid waar we trots op zijn, en die we nog heel lang in ons midden willen houden.

marion-den-uylMijn eigen kennismaking met Marion gaat jaren terug. Toen ik in 1984 op de Universiteit van Amsterdam antropologie ging studeren hoorde ik Marion’s naam al snel. Marion was lid van de Vrouwengroep Amsterdam, een groep feministisch antropologen die in de jaren zeventig was opgericht. Samen met Anna Aalten, Britt Fontaine, Saskia Wieringa en Lenie Brouwer, had Marion zich ingezet om feministische antropologie op de Nederlandse kaart te zetten en dat was goed gelukt. In 1977 had de Vrouwengroep Amsterdam de bundel Vrouw in Zicht gepubliceerd, dat een van de eerste boeken op het gebied van feministische antropologie in Nederland was en een inspiratiebron en eye-opener voor velen. De Vrouwengroep stond ook aan de wieg van LOVA. Marion is vanaf het allereerste begin tot haar pensioen een actief lid van LOVA geweest. De laatste tien jaar was zij secretaris van het bestuur. Ze hield de ledenadministratie bij, verstuurde de  tijdschriften (met hulp van Ina Keuper en Annet Bakker op de VU), notuleerde tijdens vergaderingen en verzorgde een aantal studiedagen, die vaak verbonden waren met haar onderwijs zodat er veel studenten kwamen.

Naast al die praktische zaken had Marion ook een heel duidelijke visie, op feministische antropologie in Nederland en op de ontwikkeling van LOVA. Haar grote inhoudelijke bijdrage blijkt uit de vele stukken die ze in het LOVA tijdschrift heeft geschreven. Haar onderzoek ging over moederschap, eerst in India en later in Amsterdam Zuid-Oost. De laatste jaren schreef Marion regelmatig een column, waarin ze met een antropologische blik actuele thema’s besprak, en die waren altijd een genot om te lezen. Daarnaast moedigde ze haar studenten altijd aan artikelen voor het tijdschrift te schrijven, of actief in LOVA te worden. Dat haar opvolgster als secretaris van het bestuur een student van haar is, namelijk Rianne Ridder, is daarom een prachtige kroon op haar werk. Haar VU-kindjes, zoals ze haar studenten zelf noemt, komen goed terecht!

Het dubbelnummer van het LOVA tijdschrift dat in november 2012 verscheen was een liber amicorum voor Marion. Collega’s en studenten hebben prachtige artikelen geschreven over Marion als collega, docent, begeleider, bestuurslid, vriendin etc. De lezingen die werden uitgesproken tijdens haar afscheid op 14 september en haar eigen afscheidslezing zijn er ook in opgenomen. Een paar jaar geleden zei Marion dat ze altijd lid zal blijven van LOVA, en daar houdt het bestuur haar graag aan. Onder andere dankzij Marion is LOVA nog steeds springlevend, en we hopen de komende jaren van haar inbreng en betrokkenheid te kunnen blijven profiteren.